WRV - tijdschriftartikel.
Om terug te
keren naar het verwijzend menu deze pagina afsluiten.
Dicht, dichter, dichtst
Het
gebruik van het woord ‘ DICHTST ‘ leidde in het verleden wel eens
tot discussies bij vragen zoals de volgende:
Vraag 1:
Welk getal bevindt zich het DICHTST bij het zich hier bevindende woord “
BRUGGE “?
Sommige deelnemers ( of inrichters ) beweren hier dat er slechts
één getal het dichtst kan staan bij het woord “ BRUGGE “,
terwijl anderen dan beweren dat op vragen zoals de bovenstaande
meer dan één antwoord juist kan zijn.
In
onderstaande uitleg trachten wij U uit te leggen hoe er moet
geantwoord worden volgens de situaties die zich voordoen.
SITUATIE NR. 1:
Op de
plaats waar de vraag gesteld wordt, bevindt zich een
bord met de volgende tekst:
ROESELARE 15
KORTRIJK 25
BRUGGE 10
TORHOUT 20
In dit
geval zal wellicht iedereen het erover eens zijn dat het antwoord op
bovenstaande vraag het getal 10 is. In dit geval bevindt zich
inderdaad maar één getal het dichtst bij “ BRUGGE “. Dit is
trouwens meestal zo bij het gebruik van een woord in de
OVERTREFFENDE trap.
SITUATIE NR. 2:
Bekijken we echter eens volgende situatie waarbij we niet één, maar
twee borden aantreffen op de plaats waar de vraag gesteld
wordt.
BRUGGE
10
KORTRIJK 30
BRUGGE 25
TORHOUT 20
In de
bovenvermelde vraag is er wel sprake van HET zich hier
bevindend woord “ BRUGGE “. Het lidwoord ‘HET‘ in de vraag is in dit
geval een bepaald lidwoord, in tegenstelling met het lidwoord
‘EEN‘ dat een onbepaald lidwoord is.
In het geval van vraag 1 wordt aangenomen dat er twee antwoorden
worden verwacht. Het principe van ‘ meerdere goede antwoorden
ZELFS al is de vraag in het enkelvoud gesteld ‘ zorgt ervoor dat
U hier automatisch TWEE antwoorden gaat geven omdat er TWEE
borden zijn. In dit geval 10 en 25.
( Zie ook uitleg: principe
meerdere goede antwoorden. )
Vraag 2: Welk getal bevindt zich het DICHTST bij een zich hier
bevindend woord “ BRUGGE “?
Omdat
het hier gaat om EEN ONBEPAALD woord “ BRUGGE “, speelt het geen rol
over welk van beide woorden “ BRUGGE “ het hier gaat. Dit is immers
onbepaald. In zo’n geval redeneert U best vanuit de gegeven GETALLEN
nl. 10, 20, 25 en 30. Welnu van deze vier getallen bevindt het getal 10
zich duidelijk het DICHTST bij EEN zich hier bevindend woord “
BRUGGE “. Er is in dit geval één getal het dichtst en
op deze vraag is maar één antwoord juist.
BELANGRIJK BESLUIT:
In
de praktijk kan er meestal maar één gegeven het DICHTST zijn bij een
ander gegeven, PER plaats waar de vraag kan worden opgelost!
|