WRV - tijdschriftartikel.
Om terug te keren naar het verwijzend menu deze pagina afsluiten.

 
De namen van de maanden

De namen van onze maanden verwijzen naar de klassieke oudheid en meer bepaald naar de Romeinen. Zo vinden we er de goden Janus en Mars in terug en de godinnen Maia en Juno. Verder is er een maand naar Julius (Caesar) genoemd (die de kalender liet hervormen) en een naar zijn opvolger (keizer) Augustus. Daarna volgen de telwoorden septem (7), octo (8), novem (9) en decem (10), wat wel eens tot verwarring leidt, maar wat een overblijfsel is van de oude Romeinse kalender die met Mars begon. April zou trouwens afgeleid zijn van een ouder woord dat ‘de tweede’ betekende. Als laatste kreeg februari dan het overschot van 28 (of 29) dagen. Februarius had ook iets te maken met een zoenfeest om het jaar af te sluiten.  

Ons Vlaamse volk kende evenwel andere namen. In Prisma vind je de benamingen louwmaand, sprokkelmaand, lentemaand, grasmaand, bloeimaand, zomermaand, hooimaand, oogstmaand, herfstmaand, wijnmaand, slachtmaand en wintermaand. De volkskalender ‘De Druivelaar’ heeft er dan weer andere, zoals vorstmaand, dooimaand, fruitmaand en zaaimaand. Ze houden dus telkens verband met de natuur en met activiteiten in de landbouw. Die verwijzing naar de natuur vinden we ook terug in de republikeinse kalender, die met de Franse revolutie werd ingevoerd, maar die slechts een kort bestaan heeft gekend. Hij is gestart bij het uitroepen van de republiek op 22 september 1792. Dat werd ‘le premier vendémiaire de l’ an I.’ De jaren werden in Romeinse cijfers weergegeven.

Het jaar telde toen 12 gelijke maanden van telkens 30 dagen. De namen werden gekozen door de Franse dichter Fabre d’ Eglantine. Hij was afkomstig van Carcasonne, waar hij in 1750 was geboren en hij stierf als slachtoffer van de guillotine, die hem een kopje kleiner maakte op 17 germinal van het jaar II (6 april 1794). De herfstmaanden, waarmee het jaar nu begon, kregen een diepe klank met een enigszins gerekte toon: vendémiaire, brumaire en frimaire (druivenpluk, mist, vorst). De wintermaanden werden geacht zwaar en lang te klinken: nivôse, pluviôse en ventôse (sneeuw, regen, wind). De lentemaanden vond de dichter vrolijk en kort: germinal, floréal en prairial (kiem, bloei, gras) terwijl de zomermaanden volgens hem levendig en uitbundig klonken: messidor, thermidor en fructidor (oogst, warmte, vrucht). De 5 (of 6) dagen die overbleven werden als feestdagen gevierd ter ere van la vertu (deugd), le génie (vernuft), le travail (werk), l’ opinion (vrije mening) en les récompenses (beloning). In de schrikkeljaren kwam dan le jour de la révolution de achterstand herstellen. De maand was onderverdeeld in 3 weken van 10 dagen die gewoon met Latijnse telwoorden werden aangegeven: primidi, duodi, tridi, quartidi, quintidi, sextidi, septidi, octidi, nonidi en decidi. De tiende dag was een rustdag die de zondag moest vervangen.  

De nieuwe kalender moest worden gevolgd in het hele Franse rijk, maar de meeste mensen vonden die tiendagenweek te lang en ze bleven liever bij de kerkelijke wet die de zevende dag als zondagplicht en zondagsrust bleef voorschrijven. Het tiendelig stelsel van maten en gewichten dat samen met de nieuwe kalender werd ingevoerd, kreeg langzaam, zij het schoorvoetend, navolging, hoewel de ponden en de pinten, de voeten en de mijlen, de bunders en de gemeten ook nog lang in de volksmond bleven voortleven. Maar met de kalender wilde het helemaal niet vlotten. Het gebruik beperkte zich hoofdzakelijk tot de officiële stukken, hoewel ook daar soms de oude jaartelling tussen haakjes werd bijgevoegd. Nadat Napoleon zichzelf in 1804 tot keizer had gekroond, vond hij die kalender van de republiek dan ook niet meer passen bij zijn keizerrijk en op 10 nivôse van het jaar XIV, zijnde 31 december 1805, hield de nieuwe telling op. Vanaf 1 januari 1806 gold dus enkel weer de Gregoriaanse kalender, zoals wij die nu nog gebruiken.

Michel Claeys.