WRV - tijdschriftartikel.
Om terug te keren naar het verwijzend menu deze pagina afsluiten.

 
TE ZIEN ... OF niet TE ZIEN:  That’s the question !

In vorige artikels hebben we reeds het feit aangehaald dat bij het oplossen van een vraag steeds TWEE zaken moeten worden nagegaan:

1) Wat moet ik zoeken?

2) Waar moet ik zoeken?

Beide aspecten zijn hierbij even belangrijk en toch speelde vooral het tweede aspect (de plaats WAAR we moesten zoeken) ons bij sommige vragen wel eens parten. Dat komt omdat niet alle inrichters hier even veel aandacht aan schenken en soms die plaats te vaag of te onnauwkeurig omschrijven. Als extreem voorbeeld hiervan kunt u misschien eens volgende vraag bekijken:

Vraag 1: Wat is de naam van het huis met huisnummer 1 ? 

Deze vraag is eigenlijk onoplosbaar want de inrichter heeft hier alleen maar aandacht gehad voor WAT de deelnemer moet zoeken (nl. de naam van het huis met huisnummer 1) maar hij heeft vergeten te vermelden WAAR de deelnemer moet zoeken. Vraag 1 is immers een vraag van hetzelfde type als volgende vraag: 

Vraag 2: Wat is de naam van de hoofdstad van België ? 

Op vraag 2 is het antwoord eenvoudig, nl. Brussel. Maar probeer maar eens alle antwoorden te gaan opzoeken op vraag 1. Dit is onbegonnen werk. Er zijn immers in ons land alleen al honderden of duizenden huizen met huisnummer 1. Welk huis bedoelt de inrichter dan?

Een correcter formulering van vraag 1 is bijvoorbeeld: 

Vraag 3: Wat is de naam van het huis met huisnummer 1 hier in deze straat ? 

Dit lijkt u misschien muggenzifterij maar het wordt u wellicht duidelijker hoe belangrijk de exacte plaatsaanduiding in een vraag is, wanneer het gaat over telvragen of vragen met een meervoudig antwoord. Veronderstel even dat u één van volgende vragen zou voorgeschoteld krijgen in een zoektocht: 

Hou even halt bij de volgende viersprong.

Vraag 4: Hoeveel dieren zijn hier afgebeeld?      (TELVRAAG)

Vraag 5: Welke dieren zijn hier afgebeeld?    (Vraag met MEERVOUDIG antwoord)

Het probleem van het onnauwkeurig omschrijven van de plaatsbepaling is hier nog veel duidelijker. We hebben het immers allemaal reeds meegemaakt in zoektochten dat we een aantal voorwerpen of dieren of personen moesten tellen en dat we twijfelden tot HOE VER we deze mochten gaan zoeken.

‘Zou hij die hond op 10 meter afstand van de viersprong nog meegeteld hebben of zou dat te ver zijn en zouden die leeuwen hier op die brievenbus op 15 meter afstand ook nog mogen worden meegeteld of niet???

In ieder geval leveren dergelijke vragen heel wat vraagtekens en twijfels op bij deelnemers gewoon omdat niet duidelijk wordt aangegeven tot hoever men mag gaan zoeken. Wat wordt er immers precies bedoeld met ‘HIER’ ???

De meeste deelnemers zullen de volgende vraag dan ook heel wat beter vinden:

Vraag 6: Hoeveel dieren zijn hier afgebeeld op of aan of in de omgeving van het huis met huisnummer 75 dat zich hier bij deze viersprong bevindt?

 (‘ omgeving van’ = ‘binnen een straal van 10 meter van’)

In dit artikel willen we het echter eens speciaal hebben over het gebruik van het werkwoord ‘ZIEN’ in een vraag. Het is immers een werkwoord dat met grote voorzichtigheid moet worden gehanteerd en dat eveneens aanleiding kan geven tot problemen bij het bepalen van de plaats waar (of beter gezegd : TOT WAAR) het antwoord op een vraag mag worden gezocht. Het probleem bij het werkwoord ‘ZIEN’ is dat men dit werkwoord op TWEE verschillende manieren kan gebruiken:

1ste manier:

Bekijk even het bord met “gevaar” dat zich hier bevindt.

Vraag A: Hoeveel dieren zijn hier OP dit bord TE ZIEN? 

2de manier:

Even verder bereikt u een driesprong.

Vraag B: Hoeveel molens zijn er VAN OP deze driesprong TE ZIEN?

Bij vragen zoals Vraag A moet u zoeken naar een bepaald voorwerp of een bepaald gebouw of een bepaalde plaats en tellen hoeveel maal iets OP of AAN of IN dit voorwerp (of gebouw of plaats) te zien is. Eigenlijk wordt ‘TE ZIEN’ hier gebruikt in de betekenis van ‘bevinden zich’ of ‘komen voor’. Wanneer men dus één van volgende vragen had gesteld, dan had dit wellicht niets veranderd aan uw antwoord op VRAAG A:

Vraag A: Hoeveel dieren bevinden zich hier OP dit bord?

Vraag A: Hoeveel dieren komen hier OP dit bord voor?

Bij vragen zoals Vraag B wordt ‘TE ZIEN’ gebruikt in combinatie met het voorzetsel VAN. Na dit voorzetsel ‘VAN’ volgt steeds de plaats waar U MOET GAAN STAAN en VAN WAAR u om u heen mag kijken (zover als u kunt) om het gevraagde te zoeken. Bij vraag B kan het dus eventueel zijn dat u molens kunt bemerken die zich op honderden meter afstand bevinden van de plaats waar u staat. Deze moeten dan wel allemaal worden meegeteld.

Bij dergelijke vragen wordt steeds aangenomen dat alles meetelt wat door iemand met een NORMAAL GEZICHTSVERMOGEN zichtbaar is MET HET BLOTE OOG vanop de aangegeven plaats.

Aan de hand van bovenstaande opsplitsing in TWEE gevallen zou het dus voor de deelnemers steeds vrij duidelijk moeten zijn in welke betekenis het werkwoord ‘ZIEN’ in een bepaalde vraag gebruikt wordt.

1) ‘TE ZIEN’ op of in of aan = ‘BEVINDEN ZICH’ op of in of aan.

2) ‘TE ZIEN’ van op of van in = op of in de aangegeven plaats gaan staan en om zich heen kijken!

We geven even een voorbeeld aan de hand van een vrij onschuldige en volledig correct gestelde vraag:

Vraag 7: Welk dier is hier te zien in deze kapel?

Een gewone, eenvoudige toeristische vraag. U kijkt even binnen in de bedoelde kapel en u ziet (hopelijk) welk dier zich IN de kapel bevindt. Nu vergelijken we deze vraag even met de volgende vraag:

Vraag 8: Hoeveel dieren zijn hier duidelijk te zien in de omgeving van deze driesprong ?

We nemen hierbij aan dat in het reglement van de zoektocht vermeld staat wat precies bedoeld wordt met ‘in de omgeving van’. Wanneer we de vraag vergelijken met de voorgaande, dan stellen we vast dat we moeten gaan kijken IN de omgeving van de bedoelde driesprong en het aantal (afgebeelde) dieren moeten gaan tellen die zich IN deze omgeving bevinden. Toen we echter in de praktijk met deze vraag geconfronteerd werden, stelden we echter vast dat de meeste beginnende zoektochters de vraag op die manier oplosten, terwijl de inrichter en de meer ervaren deelnemers ook nog dieren van buiten de aangegeven omgeving meetelden. Als verklaring werd gegeven: er wordt toch gevraagd ‘ TE ZIEN’.

Nochtans.... volgens onze bescheiden mening hadden we hier de beginnende zoektochters gelijk moeten geven. Wat is immers het verschil tussen de twee voorgaande vragen? Er is er namelijk geen: in beide vragen wordt gevraagd wat TE ZIEN is IN.

In beide gevallen wordt ‘TE ZIEN’ hier dus in de eerste betekenis gebruikt: ‘TE ZIEN IN’ = ‘BEVINDEN ZICH IN’.

We zeiden het hogerop reeds: het werkwoord ‘ZIEN’ moet met grote voorzichtigheid worden gehanteerd. Het feit dat men het werkwoord ‘ZIEN’ gebruikt, betekent NIET noodzakelijk dat men zomaar overal mag gaan zoeken. Vooral niet als de inrichter zelf zegt IN welk gebouw, of IN welke aangegeven ruimte we iets moeten ZIEN.

Wanneer de vraag echter als volgt was gesteld geweest dan had de inrichter WEL gelijk gehad wanneer hij beweerde dat dieren buiten de aangegeven omgeving ook moesten worden meegeteld:

Vraag 9: Hoeveel dieren zijn hier duidelijk te zien van in de omgeving van deze driesprong ?

Bemerkt u het verschil? In bovenstaande vraag staat ‘VAN IN’ in plaats van ‘IN’. Met ‘VAN IN’ wordt bedoeld dat u zelf in de omgeving van de driesprong moet gaan staan en VAN IN deze omgeving moet gaan rondkijken hoeveel dieren u ZIET. U kunt dan zowel dieren zien die zich in die omgeving zelf bevinden, alsook dieren die zich daarbuiten bevinden.

We geven hieronder nog een ander voorbeeld waaruit duidelijk blijkt hoe voorzichtig men moet zijn met het gebruik van ‘TE ZIEN’ in een vraag.

Hou even verder halt ter hoogte van het huis met huisnummer 7.

Vraag 10: Hoeveel dieren zijn hier te zien?

Deze vraag is eigenlijk slecht gesteld en zou zelfs beter niet meer worden gebruikt.

Meestal bedoelt de inrichter wanneer hij een dergelijke vraag stelt: Hoeveel dieren zijn er VAN HIERUIT te zien?

Maar dat vraagt hij eigenlijk niet, hij vraagt hoeveel dieren er HIER (bij het huis met huisnummer 7) te zien zijn. Meestal lezen beginnende zoektochters vraag 10 ook op die manier en tellen alleen de dieren die ze HIER aantreffen. Doorgaans is hun antwoord foutief omdat de inrichter en de ervaren zoektochters een dergelijke vraag steeds lezen alsof er had gestaan ‘VAN HIERUIT’ waarbij ze alle dieren tellen die te ZIEN zijn VAN BIJ het huis met huisnummer 7.

Dit betekent dat wij, als inrichters, de beginnende zoektochters een fout aanrekenen omwille van een AFSPRAAK onder ervaren zoektochters die ZIJ NIET KUNNEN KENNEN.

We kunnen ons zelfs serieus gaan afvragen of onze interpretatie van vraag 10 eigenlijk wel zo juist is. Hebben de beginnende zoektochters hier eigenlijk ook geen gelijk en is vraag 10 niet op een dubbelzinnige manier gesteld?

Vandaar onze aanbeveling aan de inrichters om het werkwoord ‘ZIEN’ niet meer zomaar te gebruiken. Geef in uw vraag steeds duidelijk aan of u van de deelnemers verwacht dat ze iets moeten zien IN, OP of AAN (type A), ofwel VAN IN, VAN OP of VAN UIT één of andere welbepaalde plaats (type B)!! In het eerste geval is het zelfs meestal beter om in de vraag ‘BEVINDEN ZICH’ te gebruiken in plaats van ‘TE ZIEN’.

Vraag 10 kan dus steeds, afhankelijk van het geval, op één van volgende twee wijzen correcter worden geformuleerd.

Indien het niet echt onze bedoeling is om met de term ‘TE ZIEN’ bewust een valstrik te creëren, dan kunnen we vraag 10 misschien beter op volgende manier formuleren:

Hou even verder halt ter hoogte van het huis met huisnummer 7.

Vraag 10: Hoeveel dieren BEVINDEN zich hier in de omgeving van dit huis?

Of als u, als inrichter, verwacht dat de deelnemers toch ook in de verte naar dieren gaan speuren dan kunt u bv. vragen:

Hou even verder halt ter hoogte van het huis met huisnummer 7.

Vraag 10: Hoeveel dieren zijn VAN HIERUIT te ZIEN ?

 

Jos Claeys, maart 1995