WRV - tijdschriftartikel.
Om terug te
keren naar het verwijzend menu deze pagina afsluiten.
WAAR moet ik zoeken ?
Wanneer men een vraag moet oplossen in een zoektocht, dan zijn steeds twee aspecten uiterst belangrijk:
- WAT moet ik zoeken?
- WAAR moet ik zoeken?
Voor het eerste aspect (WAT moet ik zoeken?)
zijn er veel mogelijkheden, afhankelijk van de inspiratie van de
samensteller. Dat kunnen letters (klinkers en/of medeklinkers), cijfers
(Arabische en/of Romeinse), woorden, getallen, teksten of opschriften
zijn maar ook voorwerpen en/of afbeeldingen van voorwerpen, van wezens,
van dieren of van mensen.
Soms
wordt duidelijk vermeld wat u moet zoeken. Soms moet u aan de hand van
een min of meer cryptische omschrijving zelf eerst nog zoeken wat u eigenlijk moet gaan zoeken. Soms moet u misschien eerst wat puzzelen, …
Voor het tweede aspect (WAAR moet ik zoeken?) zijn de mogelijkheden eerder beperkt. De samensteller moet er altijd
voor zorgen dat de deelnemer exact weet waar hij moet (mag) zoeken. De
plaats waar de gegevens te vinden zijn waarmee de vraag moet worden
opgelost kan vermeld worden in de vraag zelf, maar ook in de tekst
voorafgaand aan de vraag.
1. De zoekplaats is een HERKENNINGSPUNT
In het meest eenvoudige geval is de plaats waar moet worden gezocht gewoon één of ander herkenningspunt.
U bemerkt hier een stenen plaat met “ONZE HELDEN 1940 - 1945”.
Vraag1: Hoeveel verschillende familienamen komen er voor op deze stenen plaat?
U bemerkt hier een stenen plaat met “BURGERLIJKE SLACHTOFFERS 1940 – 1945”.
Vraag 2: Hoeveel verschillende familienamen komen er voor op de zich hier bevindende stenen plaat met “1940 – 1945”.
Met
bovenstaande twee voorbeelden wordt al meteen geïllustreerd wanneer met
een dergelijk herkenningspunt een valstrik kan worden gecreëerd en
wanneer dat niet kan.
Een principe dat in het algemeen zoektochtreglement wordt vermeld, is het feit dat alles wat door de samensteller van een zoektocht wordt meegedeeld altijd waar is.
D.w.z. dat u, als deelnemer, er bij het oplossen van beide voorgaande
vragen mag van uitgaan dat zich daar effectief een stenen plaat met de
vermelde tekst bevindt. Het zou bv. kunnen zijn dat er enige twijfel is
over het feit of de vermelde jaartallen beginnen met het Arabisch cijfer ‘1’ of met de letter
‘I’. Door de tekst, voorafgaand aan elk van de hierboven gestelde
vragen, mag u er echter van uitgaan dat op beide stenen platen de
bedoelde jaartallen (“1940” en “1945”) wel degelijk beginnen met het
Arabisch cijfer ‘1’, aangezien de samensteller dat zélf meedeelt.
Vragen zoals ‘Vraag 1’ waarbij in de vraag een aanwijzend
voornaamwoord (‘deze’ of ‘die’ of ‘dit’ of ‘dat’) wordt gebruikt om te
verwijzen naar de plaats waar moet worden gezocht kunnen (en mogen) nooit een valstrik inhouden wat die zoekplaats betreft.
Een aanwijzend voornaamwoord in een vraag wordt (zoals het woord zelf
reeds aangeeft) altijd gebruikt om een herkenningspunt dat vlak vóór de
vraag werd vermeld aan te wijzen. In dit geval moet dus enkel worden gezocht op de stenen plaat met “ONZE HELDEN 1940 – 1945”.
Vragen zoals ‘Vraag 2’ waarbij in de vraag een lidwoord (‘de’ of ‘het’ of ‘een’) wordt gebruikt om te verwijzen naar de plaats waar moet worden gezocht kunnen eventueel een valstrik inhouden wat de zoekplaats betreft.
Hetgeen wat de samensteller vóór de vraag meedeelt, moet u nog steeds
als waarheid blijven beschouwen maar ‘Vraag 2’ bevat in de vraag zelf
geen aanwijzing naar het herkenningspunt dat vlak vóór de vraag werd
vermeld. Er wordt gewoon ALGEMEEN gevraagd naar ‘DE stenen plaat met “1940 – 1945” die zich hier bevindt’.
In dit geval mag u er wel van uitgaan dat de plaat waarnaar vóór de
vraag werd verwezen in ieder geval in aanmerking komt om gegevens te
zoeken waarmee de vraag kan worden opgelost MAAR er kunnen ook nog
andere stenen platen met “1940 – 1945” te vinden zijn waarmee deze
vraag kan worden opgelost.
Wanneer ‘Vraag 1’ en ‘Vraag 2’ op dezelfde plaats worden gesteld, dan zijn er dat al zeker twee, nl. deze met “BURGERLIJKE SLACHTOFFERS 1940 – 1945” maar ook deze met “ONZE HELDEN 1940 - 1945” en er kunnen er zelfs nog meer zijn waar de samensteller (bewust) de aandacht van de deelnemer niet op heeft gevestigd.
Uit
andere artikels en/of uit het reglement van heel wat zoektochten weet u
(hopelijk) ook reeds dat het daarbij eveneens van belang is of in de
vraag een bepaald lidwoord (‘de’ of ‘het’) of het onbepaalde lidwoord (‘een’) wordt gebruikt. In het eerste geval (bepaald lidwoord)
moet u de gegevens op elk herkenningspunt afzonderlijk beschouwen en
per herkenningspunt een antwoord geven.. In het tweede gavel (onbepaald lidwoord)
moet u de gegevens van alle herkenningspunten die aan het gevraagde
voldoen samen beschouwen en slechts één antwoord geven voor alle
gevonden herkenningspunten samen.
2. De zoekplaats is een RUIMTE rond een HERKENNINGSPUNT
Wat
ook vaak voorkomt is dat de plaats waar u moet (en mag) zoeken zich
uitstrekt over een bepaalde ruimte rond een herkenningspunt. Die ruimte
wordt dan vaak aangeduid door ‘in de omgeving van …’ of ‘in de onmiddellijke omgeving van …’.
U bemerkt hier een kapel die is toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw.
Vraag 3: Hoeveel dieren zijn hier afgebeeld in de omgeving van deze kapel?
Vraag 4: Hoeveel dieren zijn hier afgebeeld in de onmiddellijke omgeving van deze kapel?
In beide gevallen gebruikten we hier het aanwijzend voornaamwoord ‘deze’
zodat de plaats waar moet worden gezocht geen valstrik kan inhouden.
Deze keer is de plaats waar moet (mag) worden gezocht echter niet
(alleen) de kapel die in de tekst vóór de vraag werd vermeld maar een
min of meer uitgestrekte ruimte rond deze kapel. Wanneer de
samensteller een dergelijke formulering gebruikt dan moet in het reglement (of voorafgaand aan de vraag) duidelijk en ondubbelzinnig worden vermeld wat bedoeld wordt met ‘in de omgeving van …’ en/of met ‘in de onmiddellijke omgeving van …’. Meestal gebeurt dat als volgt:
- Met ‘in de omgeving van …’ wordt bedoeld ‘binnen een straal van 25 meter van …’ (het herkenningspunt zélf inbegrepen)
- Met ‘in de onmiddellijke omgeving van …’ wordt bedoeld ‘binnen een straal van 5 meter van …’ (het herkenningspunt zélf inbegrepen).
De opgegeven afstanden (25 meter, resp. 5 meter)
zijn daarbij door de samensteller zélf te bepalen. Lees daarom steeds
aandachtig het reglement dat bij elke zoektocht hoort om te zien welke
afstanden de samensteller in elk van beide gevallen gebruikt!
Soms maakt de samensteller enkel gebruik van de plaatsbepaling ‘in de omgeving van …’, soms enkel van de plaatsbepaling ‘in de onmiddellijke omgeving van …’ maar in de meeste gevallen worden beide gebruikt. Het is daarbij zo dat ‘in de omgeving van …’ (logischerwijze) steeds een grotere ruimte beschrijft dan ‘in de onmiddellijke omgeving van …’.
Door de bepaling ‘binnen een straal van …’ wordt aangegeven dat de zoekruimte cirkel- of bolvormig is (de ‘straal’ is immers de afstand van het middelpunt van een cirkel tot zijn omtrek of van het middelpunt van een bol tot zijn oppervlak).
In de praktijk wordt uitgegaan van een cilindervormige ruimte
rond een herkenningspunt. Deze ruimte wordt bepaald door rond het
opgegeven herkenningspunt een cirkel te trekken met de opgegeven straal
waarbinnen mag worden gezocht zonder beperking in de hoogte.
Tegen de voorgevel van deze kerk bemerkt u een oorlogsmonument.
Vraag 5: Hoeveel dieren zijn er afgebeeld in de omgeving van dit oorlogsmonument?
Wanneer
zich boven op de torenspits van de kerk een haan bevindt en wanneer het
punt dat loodrecht gelegen is onder de plaats waar die haan zich
bevindt, binnen de opgegeven straal (vb. 25 meter) van het
herkenningspunt (= het oorlogsmonument) valt, dan gaat men er in de
praktijk van uit dat die haan zich in de omgeving van het
oorlogsmonument bevindt en dus moet hij worden meegeteld bij het
oplossen van ‘Vraag 5’.
Merk
op dat dit nergens in een zoektochtreglement wordt beschreven maar de
ervaring leert dat alle samenstellers van zoektochten dit principe in
de praktijk toepassen. Zoals vele andere zaken in zoektochten, is deze
‘regel’ wellicht historisch gegroeid.
Toen
zoektochten nog oriëntatieritten waren in plaats van louter
toeristische zoektochten, werden de voorwaarden waaraan wegopdrachten
moesten voldoen veel strenger nageleefd dan nu nog het geval is. Dat
was immers ook nodig want op die wegopdrachten werden valstrikken
gelegd. Een voorbeeld van een wegopdracht is:
Bij wegwijzer met “BRUGGE”, verkeersbord met “STOP” RD
In
dat geval moe(s)ten zowel het herkenningspunt (= verkeersbord met
“STOP”) als het mede-herkenningpunt (= wegwijzer met “BRUGGE“) zich
binnen de zgn. 10-meterzone van de wegverandering (= driesprong,
viersprong, …) bevinden. Zo niet, mocht men de opdracht daar niet
uitvoeren en moest men verder rechtdoor blijven rijden tot men op een
volgende wegverandering kwam waar de juiste herkenningspunten zich wél
binnen de 10-meterzone van de wegverandering bevonden. Deze zone van 10
meter rond een wegverandering was (en is eigenlijk nog steeds) de
zoekruimte voor herkenningspunten bij wegopdrachten, net zoals de
‘omgeving’ en ‘onmiddellijke omgeving’ rond een herkenningspunt
tegenwoordig vaak de zoekruimte bepalen bij vragen.
In de STOC Autozoektochtengids van 1981 stond toen het volgende vermeld:
‘Alle
herkenningspunten en medeherkenningspunten moeten zich bevinden binnen
de tienmeterzone, d.i. een zone van 10 meter rondom de wegverandering.
De tienmeterzone reikt tien meter langs weerszijden van elke weg. Op te merken valt dat er in de hoogte geen 10-meterzone bestaat.’.
Deze
opmerking i.v.m. het feit dat die beperking van 10 meter niet moest
worden toegepast in de hoogte, wordt blijkbaar – stilzwijgend –
tegenwoordig overgenomen wanneer bij een vraag de zoekruimte wordt
begrensd door een bepaalde straal. Ook hier geldt die beperking dus
niet in de hoogte.
Belangrijk is ook dat steeds wordt aangenomen dat het herkenningspunt zélf zich eveneens ‘in de (onmiddellijke) omgeving van zichzelf’ bevindt. Dat klinkt misschien wat raar maar de verklaring hiervoor is wel logisch.
Met ‘in de omgeving van …’ wordt bedoeld ‘binnen een straal van (bv.) 25 meter van …’.
Dat
betekent dat alles wat zich binnen die straal van 25 meter van het
herkenningspunt bevindt mag (moet) worden meegeteld. Welnu, ook het
herkenningspunt zelf voldoet daaraan, aangezien het zich ook binnen die
(cilindervormige) ruimte met de opgegeven straal bevindt.
Zowel
bij ‘Vraag 3’ als bij ‘Vraag 4’ die we hiervoor als voorbeeld gaven,
moeten dus ook alle dieren die op, aan of in de kapel zélf zijn
afgebeeld worden meegeteld. Bij ‘Vraag 5’ moeten ook alle dieren die op
het oorlogsmonument zélf zijn afgebeeld, worden meegeteld.
Ook dit principe is – ondanks het feit dat het logischerwijze volgt uit de definitie van ‘in de (onmiddellijke) omgeving van …’
– nergens in een reglement vastgelegd. Vandaar dat we de organisatoren
vragen om dat steeds ook uitdrukkelijk in hun eigen reglement erbij te
willen vermelden door de toevoeging ‘ … (het herkenningspunt zélf inbegrepen)’.
Tot
slot willen we er nog op wijzen dat ook voor dergelijke ruimtelijke
plaatsbepalingen rond een herkenningspunt het van belang blijft of het
herkenningspunt met een aanwijzend voornaamwoord (deze, die, dit of dat) wordt aangeduid of met een lidwoord (de, het of een).
In het eerste geval mag men ervan uitgaan dat er steeds maar in de (onmiddellijke) omgeving van één enkel herkenningspunt moet worden gezocht, nl. de (onmiddellijke) omgeving van dat herkenningspunt dat vóór de vraag werd vermeld.
In het tweede geval kan het zijn dat meerdere herkenningspunten aan het gevraagde voldoen en dan moet men in de (onmiddellijke) omgeving van elk van die herkenningspunten gaan zoeken.
Jos Claeys
|