WRV - tijdschriftartikel.
Om terug te keren naar het verwijzend menu deze pagina afsluiten.

 

WEGBESCHRIJVING ...  niet links laten liggen!

 Zoals u wellicht weet kunnen we de zoektochten ruwweg in twee verschillende categorieën indelen:

1. De toeristische zoektochten.

2. De oriëntatie-zoektochten. 

Bij de eerste soort zoektochten worden er hoofdzakelijk valstrikken verwerkt in de vragen die worden gesteld. In de tweede soort zoektochten worden valstrikken gelegd op de te volgen weg.

Beide soorten zoektochten kennen hun voor- en tegenstanders. Of om het wat zachter uit te drukken: sommige zoektochtliefhebbers houden meer van een goede oriëntatierit, terwijl andere liever deelnemen aan een zuiver toeristische zoektocht.

Het ideaal zou dan misschien kunnen worden gevormd door de toeristische orientatie-zoektocht, de combinatie van beide, zoals ons lid Johan Morlion er tot voor enkele jaren één inrichtte in Elverdinge of zoals destijds de kermiszoektocht van Daniël Tamsin in Brugge. Bij een toeristische oriëntatierit worden zowel valstrikken verwerkt in de gestelde vragen als in de te volgen weg. Valstrikken in vragen zorgen er voor dat het antwoord op een vraag zoms totaal anders is dan wat de deelnemer bij een eerste oppervlakkige lezing van de vraag zou kunnen vermoeden. Men zou hier kunnen spreken van STRIKVRAGEN. Valstrikken op de te volgen weg hebben tot gevolg dat de deelnemers die de ‘valstrik’ ontdekken een andere weg volgen dan zij die in de val trappen. De weg die men volgt wordt gecontroleerd aan de hand van controleborden die de organisator van de zoektocht langs elk van beide trajecten (zowel het juiste als het foutieve) ophangt en waarop een letter voorkomt die de deelnemer op een controlekaart moet noteren. Aan de hand van die letters kan de organisator dan achteraf zien wie de goede weg volgde en wie de verkeerde.

Het routeblad dat een deelnemer bij de start van een zoektocht ontvangt, ziet er voor een toeristische zoektocht eigenlijk precies hetzelfde uit als voor een toeristische oriëntatie-zoektocht. In beide zoektochten wordt de te volgen weg aangeduid door middel van genummerde opdrachten, terwijl tussenin vragen worden gesteld. Het verschil zit hem echter hierin dat bij een toeristische oriëntatierit deze genummerde opdrachten valstrikken mogen bevatten, terwijl dat bij een toeristische zoektocht niet gebeurt (of hooguit één valstrik per zoektocht).  Daar zijn deze opdrachten in de regel alleen maar bedoeld om de deelnemers bij de plaatsen te brengen waar de vragen moeten worden opgelost.

Het feit dat de opdrachten van de wegbeschrijving bij een toeristische zoektocht geen valstrikken mogen bevatten, betekent echter niet dat foutief mogen zijn. Sommige inrichters van toeristische ritten zondigen wel eens tegen bepaalde principes waaraan de wegbeschrijving toch ten minste zou moeten voldoen. Daarom geven we in onderstaand artikel enkele richtlijnen en wenken voor een zo correct mogelijke wegbeschrijving. Wij denken immers dat een goede wegbeschrijving voor een toeristische zoektocht even belangrijk is als voor elke andere zoektocht of zelfs voor een gewone auto- of fietsroute. Als de deelnemer geconfronteerd wordt met een onduidelijke of verwarrende routebeschrijving zal hij het immers ook sneller opgeven. Want hoe kun je nu de vragen correct oplossen als je al moeite hebt om de juiste weg te vinden naar de plaatsen waar die vragen worden gesteld? 

1.Genummerde opdrachten.

In principe moet de wegbeschrijving bestaan uit genummerde opdrachten die door de deelnemer in volgorde moeten worden uitgevoerd.

Vb.      1. Driesprong R.

            2. “STELLA” op lichtreclame RD

            3. Hoofdweg L

            4. Bij kerk, 2de weg L.

            5. Witte fiets op verkeersbord RD. 

Zoals u kunt zien bestaat elke genummerde opdracht uit:

- een volgnummer.

- een herkenningspunt (driesprong, “STELLA”, ...)

- een richting die moet worden gevolgd. 

Het onder elkaar vermelden van deze opdrachten, voorafgegaan door een volgnummer, maakt het voor de deelnemer zeer gemakkelijk om de route te volgen. Hij kan bijvoorbeeld telkens nadat hij een opdracht heeft uitgevoerd, op zijn routeblad het volgnummer van de uitgevoerde opdracht doorstrepen. Op die manier zal hij niet zo gemakkelijk de draad kwijt geraken als wanneer de wegbeschrijving in doorlopende tekst wordt beschreven. Vooral voor autozoektochten is dit heel belangrijk. De te volgen weg moet daar immers meestal door een medepassagier aan de chauffeur worden gedicteerd en dit gebeurt best zo duidelijk en bondig mogelijk. De chauffeur moet immers zijn aandacht voortdurend op het verkeer concentreren en is dan ook best gediend met korte en duidelijke instructies om aan te geven welke weg hij moet volgen. 

2. Herkenningspunten.

Er zijn drie soorten herkenningspunten:

- te lezen teksten ( vb. “STELLA” op lichtreclame).

- voorwerpen of afbeeldingen daarvan (vb. Kerk, witte fiets, ....)

- wegsituaties (vb. Driesprong, hoofdweg, ...) 

Net als in de vragen geldt ook voor de wegbeschrijving dat alles wat tussen aanhalingstekens vermeld staat, als leesbare tekst moet teruggevonden worden. Deze teksten moeten steeds correct geschreven zijn en voldoen aan alle regels die gelden voor te lezen teksten. (zoals vermeld in het algemeen zoektochtenreglement)

In toeristische oriëntatieritten worden immers heel wat valstrikken gecreëerd met herkenningspunten die tussen aanhalingstekens vermeld staan en dus als te lezen tekst moeten worden teruggevonden. In een toeristische zoektocht kunnen ook valstrikken worden gelegd op het al dan niet correct geschreven zijn van te lezen teksten maar dan in de regel alleen maar in de vragen of in de teksten die aan de vragen vooraf gaan.

Dit betekent echter niet dat de wegbeschrijving foutief mag zijn. Ook hier moeten de spelregels gerespecteerd worden. Een concreet voorbeeld is bv. de schrijfwijze van straatnamen.

Vb.      “BRUGGESTRAAT” op straatnaambord L                  is NIET hetzelfde als

            “BRUGGE STRAAT” op straatnaambord L. 

Spaties spelen immers een belangrijke rol in te lezen teksten. 

3. Een mogelijkheid tot wegverandering.

Genummerde opdrachten mogen maar worden uitgevoerd op een plaats waar men van weg KAN veranderen. Dit noemt men in het jargon van de zoektochten een Mogelijkheid Tot Wegverandering, of afgekort MTW.

Zolang geen wegopdracht kan worden uitgevoerd, moet verder zo veel mogelijk rechtdoor gereden worden. 

Vb. 25.Driesprong L.

De deelnemer moet steeds blijven rechtdoor rijden tot hij op een plaats komt waar hij links kan afslaan. Daar moet hij eerst controleren of het wel degelijk om een driesprong gaat en dan links afslaan. Onderstaande situaties zijn voorbeelden van DRIEsprongen: 

 

 

 

 

 

 

 De volgende situatie is echter een VIERsprong:

 

  

 

   

 

 

 

Er is maar sprake van een MTW (Mogelijkheid Tot Wegverandering) als de deelnemer echt moet kiezen tussen twee of meer wegen: bv. rechtdoor blijven rijden of links afslaan. Een volgende opdracht heeft dus meestal geen zin en mag dan ook eigenlijk niet als genummerde opdracht opgegeven worden:

14. Spoorweg dwarsen. 

Er is geen enkele reden waarom de deelnemers dit niet zouden doen. Bij het dwarsen van de spoorweg is er dikwijls geen Mogelijkheid Tot Wegverandering. De deelnemer gaat toch niet twijfelen tussen het dwarsen van de spoorweg of op de spoorweg gaan rijden?

Deze opdracht mag natuurlijk WEL gegeven worden indien er bv. net voor de spoorweg een asfaltweg of een betonweg naar links loopt. Dan de deelnemer immers wel twijfelen of hij nu verder rechtdoor moet rijden en de spoorweg dwarsen of de weg ervoor moet in slaan.

Als de deelnemers over een lange afstand een bepaalde weg moeten volgen en ondertussen ergens een spoorweg moeten dwarsen dan kan de inrichter hen hier wel op attent maken door dit in zijn tekst te vermelden maar dan NIET als afzonderlijke genummerde opdracht.

Vb. 18. Verkeerslichten RD. en weg volgen over 3500 meter.

 (na ca 1000 meter spoorweg dwarsen) 

4. Ongeldige wegen.

Sommige wegen zijn ONGELDIG voor wat wegopdrachten betreft. Dit heeft tot gevolg dat bij dergelijke wegen er eigenlijk geen mogelijkheid is om van weg te veranderen aangezien de ongeldige weg toch niet mag bereden worden.

Voorbeelden van ongeldige wegen zijn:

- wegen verboden door het verkeersreglement.

- onverharde wegen (tenzij de inrichter daarop een uitzondering maakt).

- wegen die zichtbaar binnen de 50 meter doodlopen.

  Bekijken we eens onderstaande situatie:

 

 

 

  

 

 

De deelnemer komt uit de richting van de pijl. De weg voor hem is verboden door het verkeersreglement. Daar MAG geen genummerde opdracht gegeven worden.

De inrichter mag hier GEEN opdracht als “ 20.Driesprong R “ geven om de eenvoudige reden dat hier helemaal geen driesprong is. De deelnemer heeft NIET de mogelijkheid om van weg te veranderen. Hij kan immers niet anders dan rechts meevolgen aangezien het verkeersreglement hem verbiedt om rechtdoor te rijden.

Indien de inrichter echter vreest dat onoplettende deelnemers eventueel toch rechtdoor zouden kunnen rijden, dan mag hij hen hier in de tussentekst opmerkzaam op maken.

Vg. 28. Witte fiets op verkeersbord RD.

(Let op: even verder bent u verplicht naar rechts mee te volgen omdat de weg rechtdoor verboden is door het verkeersreglement) 

Een voorbeeld van een valstrik met GELDIGE en ONGELDIGE wegen uit een voorbije zoektocht: 

35. Driesprong RD.

VRAAG : Hoeveel afbeeldingen van dieren bevinden er zich op of aan de voorgevel van de gebouwen, links van de weg, vanaf de plaats waar u opdracht 35 uitvoert tot en met de plaats waar u opdracht 36 uitvoert?

36. “Schonekeer straat” op straatnaambord RD. 

U volgde een betonweg en bemerkte links een weg die echter werd verboden door het verkeersreglement met een rond verbodsbord. U had dus geen andere keuze dan rechtdoor te rijden en dus was er daar mogelijkheid om van weg te veranderen en bijgevolg ook geen driesprong.

U moest verder rechtdoor rijden tot bij de volgende weg naar links. Die weg was niet verboden en dus was er op die plaats wel sprake van een driesprong. U mocht dus pas vanaf daar beginnen met het tellen van ‘afbeeldingen van dieren’  zodat u wellicht minder afbeeldingen telde dan diegenen die ten onrechte te vroeg begonnen met tellen. 

5. Einde Weg:

Een voorbeeld van een opdracht waarbij het herkenningspunt een wegsituatie is, is de volgende:

16. Einde weg L. 

Over de term ‘EINDE WEG’ zegt het reglement het volgende:

‘ Door deze uitdrukking verstaat men een driesprong i de vomr van een hoofdletter T, waar men enkel één weg links, één weg rechts en GEEN weg rechtdoor heeft.’

Op onderstaande tekening bereikt een bestuurder die komt vanuit de richting van de pijl, een wegsituatie die kan worden aangeduid met de term “EINDE WEG”.

 
 

 

 

 

 

 

Een ‘einde weg’ is dus altijd een DRIESPRONG waar men NIET MEER verder RECHTDOOR kan rijden. Wanneer men als deelnemer bv. vanuit een zijweg een hoofdweg bereikt en aan de overkant van de hoofdweg loopt een andere weg rechtdoor dan kan men daar een opdracht ‘einde weg’ NIET uitvoeren. Zelfs indien de weg aan de overkant van de hoofdweg een andere naam heeft dan de weg waaruit men komt, wordt een dergelijke situatie niet beschouwd als een ‘EINDE WEG’! 

6. Hoofdweg:

Wanneer u vanuit een zijweg een hoofdweg nadert dan wordt die altijd aangeduid door één van volgende twee verkeersborden:

- een omgekeerde driehoek (wit met rode rand)

- een rode achthoek met in witte letters het woord “STOP”. 

Is geen van beide borden daar aanwezig dan mag de weg die u vanuit een zijweg nadert, niet met de term ‘HOOFDWEG’ worden aangeduid op het routeblad. Een hoofdweg is dus m.a.w. een weg waarbij u , komende vanuit een zijweg, voorrang moet verlenen aan de bestuurders die zich op de hoofdweg (voorrangsweg) bevinden. Wanneer op het kruispunt dat u bereikt de gewone voorrang van rechts geldt, dan gaat het hier niet om een hoofdweg. 

Ook worden wel eens fouten gemaakt bij het correct aanduiden van de richting die moet worden gevolgd bij het uitvoeren van een opdracht met de term ‘HOOFDWEG’. 

Vb. 20.Hoofdweg R. 

Uitvoeren van deze opdracht levert geen probleem op: u moet blijven rechtdoor rijden tot u aan een hoofdweg (voorrangsweg) komt en deze naar RECHTS berijden. 

Vb. 20.Hoofdweg RD. 

Deze opdracht is NIET hetzelfde als: 

Vb. 20.Hoofdweg dwarsen. 

In het eerste geval moet u blijven rechtdoor rijden tot de zijweg die u berijdt, overgaat in een hoofdweg. Deze hoofdweg moet u dan rechtdoor berijden.

In het tweede geval moet blijven rechtdoor rijden tot u bij een hoofdweg komt. Deze hoofdweg moet u DWARSEN (oversteken) en uw weg opnieuw vervolgen op een zgn. tweederangsweg. In het eerste geval moet de situatie dus zodanig zijn dat u de hoofdweg zelf rechtdoor kunt oprijden, terwijl u in het tweede geval de hoofdweg alleen maar hoeft over te steken.

 

 

 

 

 

 

  

7. Tussen:

Soms kunnen bepaalde wegsituaties zeer ingewikkeld zijn, zodat het niet meer zo eenvoudig is om aan te geven hoe de deelnemers nu precies moeten rijden. Daarom is het ook toegelaten om de te volgen richting aan te geven met de term ‘TUSSEN’.

Bekijk bijvoorbeeld eens volgende situatie:

 

 

 

 

 

 

 

Vb. 17.Tussen “X” en “Y” rijden. 

Komende uit de richting van de pijl is het duidelijk voor de deelnemer hoe hij dit kruispunt moet verlaten. De richting die de deelnemer hier moet volgen, hadden we onmogelijk kunnen aangeven als we alleen gebruik mochten maken van de afkortingen L , R en RD.

Sommige mensen kennen misschien ook nog de afkortingen LLL (links laten liggen) en RLL (rechts laten liggen). Het is, volgens ons, echter af te raden deze termen te gebruiken in een gewone toeristische zoektocht. Laten we de wegbeschrijving immers zo EENVOUDIG en DUIDELIJK mogelijk houden! 

Jos Claeys, januari 1995.